1:26:05
Jullie zijn thuis!
1:26:09
Waar was je?
1:26:11
Hier.
1:26:12
We hebben gebeld op de luchthaven.
1:26:14
Ik was de planten water aan 't geven.
1:26:17
Ik dacht dat jullie morgen zouden komen.
1:26:19
Schat, ik zei de vijfde.
1:26:21
Nee, de zesde. Ik heb 't opgeschreven.
1:26:23
Ik weet zeker dat ik de vijfde zei.
1:26:27
Help me met de bagage.
1:26:28
Ze zei de zesde.
1:26:33
Joel?
1:26:34
Ja, mam?
1:26:37
Kan ik je even spreken?
1:26:43
Wat is er met mijn ei gebeurd?
1:26:45
Hoe bedoel je?
1:26:47
Er zit een barst in!
1:26:51
Dat meen je niet!
1:26:52
Toch wel, Joel.
1:26:54
Er zit een kleine barst in het ei.
1:26:57
Wat is er?
1:26:58
Mijn ei is vernield.
1:27:00
Wat is er gebeurd?
1:27:03
Lk weet 't niet.
1:27:04
Je weet 't niet?
1:27:07
Misschien was ie er vroeger al.
1:27:09
Dat denk ik niet.
1:27:11
Hoe kon dit gebeuren?
1:27:16
Sorry.
1:27:17
Dit is zo onverantwoordelijk van je!
1:27:19
We kopen een nieuw. Joel betaalt.
1:27:23
Natuurlijk, ik betaal 't.
1:27:25
Waar haal je 't geld vandaan
om zoiets te betalen?
1:27:30
Lk ben zeer teleurgesteld in je.
1:27:39
Ze komt er wel overheen.
1:27:41
Waarom werk je niet wat in de tuin?