:49:13
Een paar fracturen boven
het schaambeen...
:49:16
... twee gebroken ribben,
inwendige bloedingen...
:49:21
Hij moet naar 't ziekenhuis.
- Laat haar gaan.
:49:25
Niets te zien.
- Hij was hier.
:49:28
Heb je 'm gezien ?
- Niet duidelijk.
:49:31
Zie je wel eens iets duidelijk ?
- Ik rook weer die zeeplucht.
:49:36
Wat nog meer ?
- Een kettinkje.
:49:40
Een kruis of een medaillon
:49:45
Dat wist ze niet. Waar ligt 't ?
:49:49
Dit is heel belangrijk.
Laat me zien waar 't ligt.
:49:54
Ik zorg wel voor je hond.
:50:04
't Lag hier.
- We hebben alles afgezocht.
:50:07
De dierenarts gaat weg.
:50:13
Geen kruisje te vinden.
- Denk je dat ze liegt ?
:50:17
Ik wil 'r geloven, maar ik denk
dat ze het zich allemaal inbeeldt.
:50:22
Hij was er echt.
- Hoe weet jij dat ?
:50:25
Hij vermoordt ze thuis. Of heb jij
soms ergens een badkuip gezien ?
:50:31
Zij is geen slachtoffer
maar 'n ooggetuige.
:50:38
En ze heeft toch ook
dat kruisje gezien ?
:50:41
Misschien had ze dat op 't bureau
gehoord. Wat weet je van haar ?
:50:46
Ik weet wat ik moet weten.
- Of wat je wil weten.
:50:50
Volgens haar dokter lijdt ze
aan hallucinaties.
:50:54
Dat weet ik.
- Over andere dingen, bijdehand.
:50:58
Uit haar verleden.