Phenomenon
vorige.
weergeven.
als.
volgende.

:53:00
Je gelooft in wat je wilt geloven.
Daar kom je overheen.

:53:07
Je ging toch naar bed?
:53:15
Moeten we over 'm praten?
-Waarom haat je 'm?

:53:19
Omdat ik 'm leuk vind.
-Zie je wel.

:53:24
Als hij hier was, zou je je niet
afvragen wat ie nou dacht?

:53:31
Wanneer gaat ie weg? Of blijft ie?
:53:37
Dat willen we niet.
:53:46
In 20 minuten had ie het gelezen
en sprak ie Portugees.

:54:03
Vertel eens. Hoe voelde je
die aardbeving?

:54:07
Zeiden stemmen het?
-Welnee.

:54:11
Wat weet je nog meer?
-Je hebt weer ruzie met Lisa.

:54:16
Hoe weet je dat?
-Zij zoekt je kleren bij elkaar.

:54:22
Krijg je boodschappen?
-Als Paula de post bezorgt, ja.

:54:27
Ze is vandaag twee uur te laat.
Daar moeten we wat van zeggen.

:54:33
En die aardbeving?
:54:35
Ik voelde bij Ash Creek trillingen.
:54:39
Hoe vond je die jongen?
-Geen idee.

:54:43
Weet je wat er gaat gebeuren?
-Toe. Sorry...

:54:47
Je leest nu vier boeken per dag.
-Dat was vorige week.

:54:56
Ik ga maar 's.
-Hoeveel talen spreek je nu?


vorige.
volgende.