1:26:01
Dan gebruik je maar gebarentaal.
- Je moet niet terugkomen.
1:26:07
lk heb dingen tegen haar gezegd.
Ze begreep me.
1:26:11
Hoe bedoel je?
- lk was alleen met haar.
1:26:14
Zei zij ook wat?
- Nee.
1:26:17
Wat heb je gezegd?
- Alles.
1:26:20
Alles? Was ze... Heb je alles verteld?
- Dat had jij ook gedaan.
1:26:26
Dat weet je niet.
- En wat had zij daaraan?
1:26:30
lk had erwat aan.
- Wat heb jij nou nog nodig?
1:26:34
Wat maakt het uit?
- Ze weet wie we zijn.
1:26:37
En wat heeft ze daaraan?
- Weet ik niet.
1:26:40
Nee, dat weet je niet.
- Jij wel?
1:26:43
Ga nou.
- Val dood. lk ga al.
1:26:48
Weet jij het wel?
- Er is brand.
1:26:54
ln de pauze, zei hij.
1:27:04
We kunnen de groepen niet
organiseren. Pak de geweren.
1:27:09
Ga naar de gangen
en barricadeerde deuren. Vooruit.
1:27:31
Kijk's wat er gebeurt.
1:27:54
Pak de brandstofvaten.