:48:08
	Kunnen we hier niet weg ?
:48:21
	Daar bewoog iets.
:48:25
	Er is niets meer te zien.
- Het was een van hen.
:48:28
	Hoe zag hij eruit ?
- Ik kon hem niet goed zien.
:48:32
	We zitten tussen hen in.
Ik moet ze absoluut zien.
:48:45
	De deur is geblokkeerd.
- Het raam ook.
:48:50
	Ze hebben ze met aarde bedolven.
:48:53
	Die kant op. De trap naar de zolder.