:41:17
Hier.
:41:32
Je vriend is er niet?
:41:34
Nee. Hij had drie stippen op
de wegwijzer moeten zetten.
:41:39
Hij moest waarschijnlijk lopen.
Ik heb tijd gewonnen.
:41:43
We zullen ergens ons kamp
op moeten slaan.
:41:46
Wat als je vriend niet komt?
- Dan moet ik het alleen doen.
:41:49
Wat moet je doen?
- Met een man praten.
:41:54
Woont hij ver hier vandaan?
:41:56
Een paar kilometer.
:41:58
We moeten ergens kamp opslaan.
Ik verrek van de honger.
:42:01
Er is alleen maar oude vis.
- Niet weer vis.
:42:05
Je wilde niet in het dorp stoppen
om vlees te kopen.
:42:09
Sla jij het kamp op.
:42:11
Ik ben zo terug.
:42:13
Jij gaat niet alleen het dorp in.
:42:15
Ik ga niet naar het dorp.
Maak jij alvast maar een vuur.