1:26:02
	Het mag niet licht worden opgevat.
1:26:07
	U moet alles dus goed overdenken
voor u tot een besluit komt.
1:26:12
	U kunt zich achteraf
niet meer bedenken.
1:26:17
	Hebt u er lang genoeg over nagedacht?
1:26:21
	Zeg het maar.
- Ik heb geen keus.
1:26:24
	U zet het dus door.
- Ja, ik moet wel.
1:26:30
	Dan kan ik u helpen.
1:26:34
	Hebt u het geld?
1:26:37
	Zij heeft het geld.
1:26:40
	Dertig pond.
- We hadden 25 pond afgesproken.
1:26:43
	Goed, doe dan maar 25.
1:26:55
	Loopt u even met me mee?
1:26:58
	Ik heb kokend water nodig.
- De ketel staat op het vuur.
1:27:25
	Ik kan hier niet tegen.
1:27:28
	Ik weet alleen waar je een vrouw
een plezier mee doet.
1:27:32
	Als het om pijn gaat, ben ik een
typische man. Hou dat maar voor je.
1:27:41
	Nu al klaar?
1:27:43
	Meer kan ik niet doen.
1:27:46
	Kan ze dan naar huis?
- Hoe komt u daarbij?
1:27:49
	De weeën zijn opgewekt,
nu begint het pas.
1:27:52
	Geef haar twee van deze
in geval van hoge koorts.
1:27:56
	Dit zijn er zes.
- Hoe weet ik of ze koorts heeft?