:19:09
Ik moet om half vier
een lezing houden.
:19:16
Hoe kom ik terug? We moeten een weg
zoeken, dan houd ik een auto aan.
:19:26
Waar is de dichtstbijzijnde weg?
-Dit is baobabland.
:19:30
Tjonge, het kan praten.
-We zijn 450 km van de basis af.
:19:34
Misschien meer.
:19:46
Sorry.
-Geen probleem.
:19:48
Ik moet bellen.
-Ik weet niet eens waar we nu zijn.
:19:57
Wat is er?
-Ze zijn niet bang voor me.
:19:59
Ze kennen mensen niet.
Dit is de Kalahari.
:20:02
Vinden ze ons?
-Uiteindelijk.
:20:05
Wat is uiteindelijk?
-Over een dag, of een week.
:20:09
Ik moet woensdag in New York zijn.
-Woon je daar?
:20:14
Moet ik hier een week overleven?
-Een New Yorker redt zich overal.
:20:19
We verhongeren hier.
-Er is genoeg voedsel.
:20:23
Water is het probleem.
We hebben slechts zes blikjes bier.
:20:35
Ze hadden dorst, maar ze wisten
waar er genoeg water was.