1:26:04
Ik kan niet op 't schip landen.
1:26:06
Ik moet erop.
1:26:08
Ik kan er dicht genoeg bij komen.
Waarvoor ?
1:26:11
Zodat u kunt springen.
1:26:14
Dat meen je niet.
1:26:15
Als u vliegt, spring ik.
1:26:18
Nee, nog dichterbij.
1:26:20
Heel dichtbij.
1:26:27
Spring op die reddingsboot.
1:26:29
Hoe kom ik terug ?
1:26:31
Ze moeten ruimte maken.
Anders gooi ik u wel 'n lijntje toe.
1:26:35
Grapje. Anders bent u zo gespannen.
1:26:49
Dichterbij.
1:26:51
Nog dichterbij.
1:27:13
Spreekt iemand van jullie Engels ?
1:27:16
- Een beetje.
- Ik heb informatie nodig...
1:27:18
over 'n dier dat jullie aan boord hadden.
1:27:21
Je begrijpt 't niet.
1:27:23
Dit is 'n noodgeval.
Ik ben 'n Amerikaanse arts.
1:27:34
Kijk hier.
1:27:44
Zijn er nog meer zieken ?
1:27:46
Nee.
1:27:50
Waar staat zijn bed ?
1:27:53
Boven.