Experiment, Das
vorige.
weergeven.
als.
volgende.

:10:00
U reed door rood.
U had dood kunnen zijn.

:10:04
Dit is de auto van m'n vader.
- Hij zal blij zijn dat u nog leeft.

:10:09
lk kom net van z'n begrafenis.
:10:11
Wat?
:10:32
Waar wilde u heen?
- Naar Zandvoort.

:10:35
Misschien moet dat niet.
:10:37
Wat?
- lk geloof niet in het toeval.

:10:43
Ook de ergste dingen hebben een zin.
lk zou geen taxi meer moeten rijden.

:11:00
Het prikt een beetje.
:11:05
Raar. Het lijkt diep, maar geen bloed.
:11:07
Als het waar is wat u zegt,
waarom is hij dan dood?

:11:11
Wat heeft dat voor zin?
:11:14
Geen idee.
:11:16
Het ergste is wel dat ik
niet meer met hem kon praten.

:11:20
lk had hem vier jaar niet gezien
en kon niet meer met hem praten.

:11:24
Misschien was dat ook niet nodig.
:11:31
Hij was 65.
Hij heeft een mooi leven gehad.

:11:37
'Dora wees blij,
hij had een mooie dood.'

:11:40
Maar ik ben niet blij.
:11:43
lk ben er helemaal niet meer.
:11:51
Vaak gaat het leven niet verder.
Dat geeft niet.


vorige.
volgende.