:29:02
	Mijnheer laten we weggaan.
Kom.
:29:07
	Waar bent u?
- Nee, ik blijf nog wat.
:29:13
	Wat 'n prachtige doeken.
:29:17
	Wat zijn die heren toch aan 't tellen?
:29:22
	U had gelijk.
Ik heb 't gevonden .
:29:28
	Laten we erheen gaan.
- Kom maar. Hier is het.
:29:33
	We zijn er bijna.
Ga er met uw gezicht naartoe staan.
:29:40
	Hier hangt het schilderij.
:29:45
	Hier is het.
:29:50
	U wilde iets over Rubens zeggen.
- Van Dijck.
:29:54
	Ja. Rubens noemde Van Dijck
zijn beste leering.
:29:58
	Weet jij dat de schilderijen hier
vroeger veel dichter op elkaar hingen?
:30:05
	Daar zag de tsaar op toe.
:30:08
	De tsaar? Wie bent u eigenlijk?
- Ik dien bij de marine.
:30:13
	Wat 'n insignes.
- Bij de marine, ja.
:30:16
	Inderdaad de tsaar inspecteerde
elke morgen zijn collectie.
:30:22
	En tijdens de grote brand
redde hij alles.
:30:25
	Wanneer was dat?
- In 18... Eh...
:30:32
	Vraagt u dat aan mij?
- Laat 'm maar. Kom mee.
:30:40
	Ik moet gaan.
- Zal ik met u meelopen?
:30:43
	Nee.
- Alstublieft. Ach wat jammer.
:30:47
	Ik verzoek u dringend
de zaal te verlaten.
:30:51
	We gaan dicht. Geachte heer,
verlaat alstublieft de zaal.
:30:58
	Rustig aan.
- Sluit de deuren.