Arven
vorige.
weergeven.
als.
volgende.

:28:21
Wil je iets te eten?
:28:27
Nee, dank je.
Nils en ik hebben laten bezorgen.

:28:36
Fijn dat je thuis bent, Christoffer.
:28:42
't Is al goed.
:28:48
Ik los het op.
We komen er samen uit.

:29:08
Ik stel voor dat jullie verhuizen
naar dit huis, jij en Maria.

:29:15
Waarom?
:29:19
Ik wil hier niet meer wonen.
Ik vind wel iets anders.

:29:30
Prima.
:29:44
Ik ga naar bed.

vorige.
volgende.