Arven
vorige.
weergeven.
als.
volgende.

:19:22
Mama, met Christoffer.
Zijn Maria en Aksel bij jou?

:19:26
Ja, we zijn een dag eerder terug.
:19:31
Dus je weet niet waar ze is?
:20:26
Hallo.
:20:28
Ben je al terug?
- Waar ben jij geweest?

:20:31
Ik leg hem even in bed.
:20:47
Waarom nam je de telefoon niet op?
- Die is stuk.

:20:51
Ik was in het vakantiehuis
van mijn moeder.

:20:57
Je zou vanmiddag pas terugkomen.
- Waarom ben je naar het theater gegaan?


vorige.
volgende.