Neighbors
vorige.
weergeven.
als.
volgende.

1:09:02
Toen klom ze naar 100 meter.
Je had haar moeten zien. Prachtig.

1:09:08
Toen viel ze stil en bleef ze hangen.
1:09:11
Ze dook omlaag
en sloeg in op zolder.

1:09:14
De brandstoftanks ontploften meteen.
1:09:18
De vlammen
verspreidden zich snel.

1:09:21
Dat huis is kurkdroog.
1:09:22
Met de auto had hij
naar een telefoon kunnen rijden.

1:09:26
En zijn wagen dan?
- Jij brak de achteras, papa.

1:09:37
Goed dan. Hier. Hij doet het.
Bel de brandweer maar.

1:09:41
Hij wil niet eens bellen.
Dit is weer een geintje van hem.

1:09:46
Of niet soms, Vic?
Kijk hem nou, Enid.

1:09:51
Je zwijmelt om een bedrieger,
een oplichter.

1:10:03
Pilsje, makker?
- Nee, bedankt.

1:10:08
Kijk het eens fikken.
1:10:10
Wat is er met het water?
- Geen druk. Zie je dat niet?

1:10:14
Wat kunnen we daaraan doen?
- Ik weet wel iets.

1:10:17
Wat dan?
- Marshmallows halen.

1:10:38
Kalm maar, ze zijn vertrokken
met jouw wagen.

1:10:41
Elaine had een sleutel.
1:10:43
Vic heeft geruild. Zij tegen mij.
1:10:49
Vic en jij zijn hier
nog geen 24 uur geweest.

1:10:56
Het lijken wel jaren.
- Er is veel gebeurd.


vorige.
volgende.