:17:06
M'n vader kwam onder 'n karrenwiel
terecht en ging dood.
:17:09
De vorst nam m'n moeder 't huis en
de wijngaard af en joeg ons naar
:17:12
'n landgoed en maakte van ons
z'n dienaren.
:17:17
'N Keer kwam er 'n gast naar
mijn heer.
:17:23
De wijn steeg ze naar 't hoofd
en ze lachten me in m'n gezicht uit.
:17:28
Ik kon niet begrijpen wat ze van me
nodig hadden,
:17:32
maar ik voelde, dat ze de spot met
me dreven.
:17:40
Ze bedachten 'n krankzinnig tijd-
verdrijf. Ik moetst granaatappels
:17:50
in de lucht gooien, en zij hakten ze
doormidden met hun sabels.
:18:08
'T Granaatappelsap brandde
in m'n ogen.
:18:11
Tot op de dag van vandaag hoor ik 't
suizen van hun sabels.
:18:16
Daarna lieten ze me de pitten van de
granaatappels opruimen.
:18:24
Uiteindelijk zei de vorst:
:18:26
"Maak je klaar om te reizen, morgen-
ochtend ga je weg met m'n vriend.
:18:30
Nu is hij je vorst.
:18:33
Ik ruil je tegen
deze twee honden.
:18:37
Haal je moeder maar op."
:18:41
M'n ongelukkige moeder smeekte de
vorst ons te ontzien.
:18:45
Ze herinnerde 'm eraan, hoe trouw
onze familie 't vorstenhuis gediend
:18:52
had, hoe ijverig ze voor de vorst de
beste saffraanappels verzamelt.
:18:59
De vorst was doof voor haar smeken.
Kondakar werd geroepen.