1:10:02
Jij krijgt je baan terug, en ik ben weg.
1:10:09
We krijgen allebei 'n kant van 't bureau.
1:10:12
We hebben allebei drie laden.
1:10:15
We delen de middelste.
1:10:17
Ik zet de telefoon in 't midden.
1:10:19
Mijn kant wordt rommelig.
1:10:22
Dat vind ik prettig,
dus probeer niet op te ruimen.
1:10:26
Oké.
1:10:27
Kunnen we
Chelseas verdediging bespreken ?
1:10:29
Naar mijn mening...
1:10:30
moeten we de aandacht
van Chelsea afwenden.
1:10:34
We hebben twee getuigen.
Hoe maken we ze zwart ?
1:10:37
Hebben ze 'n strafblad ?
1:10:38
Betalen ze hun rekeningen, bekeuringen,
ongedekte cheques ?
1:10:43
Wat voor soort mensen zijn 't ?
1:10:46
Alles om de cliënt vrij te krijgen ?
1:10:48
Je bent nu verdediging.
De bedoeling is de cliënt vrij te krijgen.
1:10:54
Ik heb meer ruimte nodig.
1:10:56
Ik moet kunnen ijsberen.
1:10:58
Ik ijsbeer.
1:11:01
Kunnen we naar de hoofdzaak ?
1:11:03
Is ze schuldig ? Heeft ze Taft vermoord ?
1:11:06
- Ze is ertoe in staat.
- Ze heeft 'm niet vermoord.
1:11:09
Al 't bewijs is indirect.
1:11:11
Absoluut. We hoeven niets te ontzenuwen.
1:11:14
- We moeten twijfel zaaien.
- Juist.
1:11:16
Juist.
1:11:19
Er is nog een belangrijke kwestie.
1:11:24
Wat ?
1:11:26
Ga je weer met onze cliënte naar bed ?
1:11:30
- Wat heeft dat met 't proces te maken ?
- 't Beïnvloedt onze werkrelatie.
1:11:33
- Ze is 'n aantrekkelijk jong meisje.
- Zeer aantrekkelijk.
1:11:38
Ik zei niet zeer, ik zei aantrekkelijk.
1:11:40
Zeer.
1:11:44
- Ze heeft 'n mooi lichaam.
- 'n Sensationeel lichaam.
1:11:47
Ik kies de bijvoeglijke naamwoorden.
1:11:50
Grote ogen.
1:11:51
- Hypnotisch.
- Grote ogen.
1:11:54
- Onvergetelijk.
- Ga je weer met haar naar bed ?