1:16:04
Toen u naar huis ging.
1:16:08
Toen u naar huis ging,
hebt u Joe gezien.
1:16:14
Hij wil de getuige
in verwarring brengen.
1:16:18
Nee, de getuige brengt ons in verwarring.
1:16:22
Ik heb ooggetuigen.
1:16:24
Ze waren daar die nacht. Ze hebben Miss
Webb daar niet gezien en Joe evenmin.
1:16:30
Miss Webb zag Joe buiten haar flat,
bij het steegje waar Joe woonde.
1:16:38
Ik noemde de verdachte 'Joe'.
U wist wie ik daarmee bedoelde.
1:16:43
De verdachte heet
William McCall, niet Joe.
1:16:47
De naam Joe is niet gevallen.
Hoe wist u wie ik bedoelde?
1:16:55
Hoe kent u de getuige als 'Joe'?
1:17:06
Hij woonde in het steegje
naast mijn flat.
1:17:23
Waarom hebt u ons voorgelogen?
1:17:26
Dat weet ik niet.
1:17:29
Bent u bang voor iemand?
1:17:34
Probeert u iemand te beschermen?
1:17:40
Geef antwoord op de vraag,
anders bent u strafbaar.