:38:00
Wat maakt het uit
wat die gIuiperds van je denken?
:38:06
Je bepaaIt zeIf wie je bent,
niet zij.
:38:09
Je bent zoaIs je zeIf wiIt zijn.
:38:15
-Hoorde je dat?
-Wacht, stop.
:38:30
Er is niks aan de hand.
:38:31
-Hij doet niks.
-Wegwezen.
:38:38
Er is niks aan de hand.
:38:40
Hij zaI me geen pijn doen.
:38:44
PIet ' m niet.
:38:46
PIet hem niet.
:38:49
Hij heet Dean.
We vinden hem aardig.
:38:56
Waar komt hij vandaan?
:39:00
Dat weet hij niet meer.
:39:02
Het is net een kIein kind.
:39:04
KIein, natuurIijk.
:39:07
Kun je met hem praten?
:39:09
Hij kent niet veeI woorden,
maar begrijpt weI veeI.
:39:13
Ik snap het.
:39:19
Hij heeft voedseI en onderdak nodig.
:39:34
Je hebt hier genoeg ruimte.
:39:36
-Dit is perfect voor hem.
-Ga weg.
:39:38
Je weet dat hij zo de deur
eruit kan haIen.
:39:42
Ik kan 't niet hier verstoppen.
:39:44
-Hij, niet het.
-Wat jij wiIt.
:39:46
Je weet niet eens waar
hij vandaan komt of wat hij is.
:39:51
Hij is mijn vriend.
:39:53
Ben ik ook jouw vriend?
:39:56
Zit ik ineens met
zo' n raar bIikken ding opgescheept.