Arven
vorige.
weergeven.
als.
volgende.

:10:00
Hij is zo mooi en klein.
:10:04
Pak jij de tas?
:10:07
Hij lijkt op zijn moeder, niet?
:10:18
Nu heb je het hele huis gezien.
:10:25
Moet je 'm zien geeuwen.
:10:45
Hij is moe.
:10:48
Hij moet zijn opa zien.
Kijk, dat is Nils.

:10:52
En dat is Holger.
:11:06
Je moet inderdaad met ze pronken.
:11:10
Hij is schattig.
:11:12
Hij lijkt op zijn vader.
- Inderdaad.

:11:16
Hij is onze trots.
:11:24
Zo gaat dat in een familie.
:11:35
Dag, vriendin.
- Hallo.

:11:37
Alsjeblieft.
- Dank je wel.

:11:41
Is Benedikte er ook?
- Nee.

:11:43
Ze zit buiten in de auto.
- Volgens mij wil ze met je praten.

:11:49
Probeer haar binnen te krijgen.

vorige.
volgende.