Arven
vorige.
weergeven.
als.
volgende.

:46:03
Ik kan niet.
Ik heb een voorstelling.

:46:06
Kom maar kijken.
:46:10
Dan kunnen we daarna
naar mijn huis gaan.

:46:18
Dat zou ik heel leuk vinden.
:46:37
Ik moet nu weg.
:46:45
De babysitter komt.
:46:49
En ik moet nog boodschappen doen.
- Ik zie je vanavond.

:46:54
Kom om half acht. ik zorg dat
er een kaartje voor je klaarligt.

:47:44
Wil je me de haarlak geven?
:47:52
Hij komt naar de voorstelling.
- Wie?

:47:55
Christoffer.
:47:59
Zijn jullie weer bij elkaar?
- Nee.


vorige.
volgende.