1:03:02
iets intiems of iets persoonlijks.
1:03:06
Ze denkt dat haar voor de
bruiloft vreemd ging.
1:03:09
Dat zal wel werken.
Dat is goed.
1:03:12
Niemand weet dat.
- Ik vind het al leuk.
1:03:22
Hoe ken je Elisabeth?
Jullie werken zeker samen?
1:03:25
Volgens mij had ze geen vriend.
Iedereen vindt het leuk om te zeggen.
1:03:28
Dit gaat misschien
raar klinken, maar...
1:03:34
Die kinderen moesten op school zijn.
1:03:37
Wil je dat proeven?
1:03:39
Ja, natuurlijk wil ik dat.
- David...
1:03:42
Dit gaat niet werken.
Ze zullen ervan schrikken.
1:03:44
Je zei...
Waar kennen jullie elkaar van?
1:03:47
Je moet liegen.
Lieg zoals nooit hebt gedaan.
1:03:48
We werken samen.
- Nee!
1:03:50
Nee.
- Nee, je lijkt niet op een dokter.
1:03:52
Verzin wat anders. - Ik heb niet samen
met haar gewerkt, maar...
1:03:55
we werkte aan mijn ziekte.
Ik was een patiƫnt van haar.
1:03:58
Lily, kan je me zien?
1:04:01
Ik was ziek.
Iets chronisch.
1:04:03
Iets aan mijn ruggenwervel.
- Wat vervelend voor u.
1:04:07
Dat is helemaal geen ziekte.
- Maakt niet uit, het gaat veel beter nu.
1:04:13
Elisabeth geloofde in mij.
Ze geloofde dat ik beter zou worden.
1:04:16
Toen niemand er meer in geloofde.
1:04:18
En ik ben beter geworden.
1:04:20
Dat klinkt precies net als haar.
1:04:22
Maar waarom vertel je me dit?
1:04:26
Omdat...
1:04:27
Ik ken de situatie van Elisabeth.
1:04:30
En ik wil daarmee zeggen.
1:04:33
Lilly,
je weet dat ik hier ben, of niet?
1:04:36
Soms kan je het
gewoon niet geloven.
1:04:44
Wat ik je wilde vragen.
1:04:46
Eigenlijk wil ik je smeken.
1:04:50
Om haar meer tijd te geven.
1:04:52
Het komt goed met haar.
Ik weet het zeker.
1:04:56
Ik vind heel aardig dat
je zegt, maar...
1:04:59
Ik heb het koud.
- Abby, Abby, wat heb je gedaan?